Joost, het leek mij evident hoe je dat zou kunnen doen, maar here we go:
Je zou voor elk potentieel kenmerk twee of meer toestanden van dat kenmerk kunnen definieren, toestanden die de volledige variatie van beide soorten dekken, en potentieel kunnen helpen bij de ID:
- aanwezig of afwezig
- lichter dan, even donker als, donkerder dan
- smal, middel of breed
- pijlvormig, druppelvormig, rond, of een rechte lijn (etc)
- lichtbruin, middelbruin, donkerbruin, bruinzwart
- P3 < P4, P3 = P4, P3 > P4
en dan elk beest voor zoveel mogelijk kenmerken scoren (aan de hand van goede foto's of bij balgen).
Je krijgt zo een objectieve kwantificering van de variatie bij beide soorten. Superhandig! Je kunt de overlap bij elk kenmerk in kaart brengen, je kunt bepalen of er kenmerktoestanden zijn die buiten de variatie van de andere soort vallen, je kunt de sensitiviteit van een kenmerk bepalen, de specificiteit, de positief voorspellende waarde, de likelihood ratio. Noem maar op. Dit is compleet braakliggend terrein.
Juist bij beesten waar van alles aan te zien is (zoals gestreepte Locustella's) is dit een uitstekende strategie om vast te stellen welke kenmerktoestanden in welke situatie bruikbaar zijn en welke combinatie(s) van kenmerktoestanden een ID kunnen bewijzen.
Deze aanpak is juist erg geschikt voor beesten die wellicht geen diagnostische kenmerktoestanden hebben: je kunt uitzoeken of er inderdaad geen diagnostische kenmerktoestanden zijn en vervolgens bepalen of er diagnostische combinaties zijn van kenmerktoestanden.
Niet geschoten is altijd mis. Dat dit nog niet gedaan is in de praktijk is natuurlijk geen reden om het niet te proberen. Vogelherkenning loopt zeker 30 jaar achter op andere vakgebieden waar ja/nee beslissingen aan de orde van de dag zijn waar en losse testuitslagen/kenmerken niet diagnostisch zijn (met name de medische diagnostiek). Het kan geen kwaad open te staan voor hun aanpak. We hoeven zeker niet het wiel opnieuw uit te vinden.