Dutch Birding jaargang 38 nummer 5, 2016
VoorpaginaSinaïroodmus · Carpodacus synoicusDominic Mitchell |
|
Artikelen / papers | |
271 - 291 |
Geographical plumage variation in Lesser Kestrel / Geografische kleedvariatie bij Kleine Torenvalk
Andrea Corso, Michele Viganò, Justin J F J Jansen, Lorenzo Starnini Er is nog maar weinig bekend over de herkenning van Chinese Kleine Torenvalk Falco naumanni pekinensis en nominaat Kleine Torenvalk F n naumanni. De hier gepresenteerde kenmerken zijn eerder gepubliceerd in Corso et al (2015) maar worden verder uitgediept en geïllustreerd met (nieuwe) foto’s en tekeningen. Hun onderzoek is gebaseerd op literatuuronderzoek, bestudering van balgen (zie tabel 1), verkregen informatie in musea, van foto’s van internet en van vogels in het veld in Afrika, Azië en Europa. Bij het bestuderen van grote aantallen vogels kwamen alleen bruikbare kenmerken naar voren bij volwassen net geruide mannetjes en vrouwtjes uit het voorjaar voor de uitersten van het verspreidingsgebied. Deze verspreidingsgebieden behelzen ‘Europa’ (naumanni) waar vogels een gelijke set kenmerken vertoonden met een geringe variatie en een geïsoleerde populatie in China (pekinensis) met eveneens een gelijke set kenmerken met geringe variatie. Hiertussen bevindt zich een groot gebied met intermediaire vogels met een grote variatie. Dit laatste fenomeen is bekend van andere roofvogelsoorten met een gelijk verspreidingsgebied zoals Zwarte Wouw Milvus migrans en Oostelijke Zwarte Wouw M lineatus en Slechtvalk F peregrinus en Barbarijse Valk F pelegrinoides, en bij ondersoorten van bijvoorbeeld Smelleken F columbarius, Lannervalk F biarmicus, Sakervalk F cherrug en Slechtvalk. |
293 - 301 |
Identification of first-year Oriental Turtle Dove / Herkenning van eerstejaars Oosterse Tortel
Nils van Duivendijk De herkenning van Oosterse Tortel Streptopelia orientalis en het onderscheid met Zomertortel S turtur is in de literatuur al goed besproken voor wat betreft adulte vogels en in rui vergevorderde juvenielen/eerste-winters (met adult-type veren), en is doorgaans eenduidig. Het onderscheiden van juveniele Oosterse Tortels en Zomertortels aan de hand van bestaande literatuur kan echter lastiger zijn. Dit artikel bespreekt voornamelijk de herkenning van beide in (grotendeels) juveniel kleed en geeft enkele nieuwe kenmerken. Het kleed van eerstejaars Oosterse Tortel in het najaar varieert van volledig juveniel tot vergevorderd naar adult, vermoedelijk als gevolg van de sterk uiteenlopende broedperiode. De snavel is bij Zomertortel in alle leeftijden en seizoenen volledig donker, terwijl bij Oosterse Tortel deze vaak gedeeltelijk licht is, vooral de snavelpunt. De oogkleur is gedeeltelijk leeftijdgerelateerd en overlapt bij beide maar als de leeftijd van de vogel bepaald is kan het een goede indicatie geven. Eerstejaars Oosterse Tortel heeft vaak al een fel oranjerood oog, terwijl eerstejaars Zomertortel hooguit een doforanje maar meestal nog een donker, vrijwel kleurloos oog heeft. Het witpatroon van de top van de buitenste staartpen is enigszins variabel in vooral de vorm van de scheiding met het zwarte deel. Bij Zomertortel is de buitenvlag volledig wit (de schacht vormt de scherpe grens) terwijl bij Oosterse Tortel er vaak zwart doorloopt ‘over’ de schacht naar de buitenvlag. Daarnaast is de scheiding op de binnenvlag tussen de witte top en het zwarte basale deel bij Zomertortel recht terwijl die bij Oosterse juist enigszins rond loopt; vooral bij Oosterse is echter variatie en de extremen zijn vrijwel identiek aan Zomer¬tortel (zoals bijvoorbeeld bij het eerste Nederlandse geval). De verhouding tussen lengte en breedte van de witte top vertoont echter geen overlap: de lengte is bij Zomertortel vrijwel tweemaal zo groot als de breedte, terwijl bij Oosterse die verhouding ongeveer 1 is. Het patroon van de eerste adult-type dekveren is een goede indicator. Deze verschillen bij beide soorten van juveniel-type door de diepere kleur, zwarter centrum en afwezigheid van een lichte top. Bij Oosterse Tortel komen de juveniel-type dekveren wel veel meer overeen met adult-type dan bij Zomertortel en dat op zich is al een goede indicatie. Bij Zomertortel is de oranje rand gelijkmatig breed en loopt parallel met de zijden van het driehoekige zwarte centrum; bij Oosterse is de rand donkerder oranjebruin en versmalt richting basis omdat het zwarte centrum verbreedt richting basis. Hoewel de extremen van beide soorten dicht bij elkaar komen is het patroon van de juveniel-type handpennen in de meeste gevallen duidelijk verschillend. Oosterse Tortel heeft vaak brede, scherp begrensde oranjeachtige randen, terwijl bij Zomertortel de randen hooguit zwak gekleurd, smal en vaag begrensd zijn. Het patroon van juveniel-type handdekveren overlapt volledig waardoor dit kenmerk alleen bij duidelijke gevallen bruikbaar is. Zomertortel heeft vaak vrij grote lichte, maar wel vaag begrensde toppen aan de handdekveren, terwijl bij Oosterse Tortel de eventueel aanwezige toppen klein en scherp begrensd zijn. Veel Oosterse hebben helemaal geen zichtbare lichte toppen aan de handdekveren. |
301 - 309 |
How common is albinism really? Colour aberrations in Indian birds reviewed / Hoe algemeen is albinisme werkelijk? Herziening van kleurafwijkingen bij Indiase vogels
Anil Mahabal, Hein van Grouw, Radheskyam Murlidhar Sharma, Sanjay Thakur Afwijkend gekleurde vogels spreken tot de verbeelding en waarnemingen van zulke individuen worden dikwijls gerapporteerd in de literatuur, nu en in het verleden. De terminologie die wordt gebruikt voor het benoemen en identificeren van kleurafwijkingen is verwarrend en spreekt elkaar vaak tegen. In dit artikel worden 180 kleurafwijkingen bij Indiase vogels, gepubliceerd over een periode van 125 jaar, tegen het licht gehouden en worden indien mogelijk de werkelijke kleurafwijkingen vastgesteld (zie de appendix die alleen online wordt gepubliceerd op www.dutchbirding.nl/indian_birds_albinism). ‘Albinisme’ was de vaakst gebezigde term maar slechts in een zeer klein deel van de gevallen werd die term correct gebruikt. Na herziening en heridentificatie waren de 180 gevallen als volgt verdeeld: bruin (41), ‘progressive greying’ (36), leucisme (15), ino (13), dilutie (14), melanisme (negen), albino (vier), gebrekkig voedsel (vier), onbekend maar niet albino (34) en onbekend en mogelijk albino (10). Voor onderzoek naar en begrip van kleurafwijkingen, hun oorzaken en het voorkomen is het noodzakelijk dat de verschillende afwijkingen worden ingedeeld en benoemd naar hun fysiologische achtergrond en niet naar hun uiterlijk. |
Note | |
310 |
Long-tailed Duck on Lanzarote, Canary Islands, in November 2015
Francisco Javier García Vargas |
311 - 316 |
Woestijngrasmus op Terschelling in november 2015
Jacob Jan de Vries, Enno Ebels |
Varia | |
317 - 321 |
Pander's Ground Jay
Enno Ebels |
CDNA-mededelingen | |
322 |
CDNA-mededelingen
Sander Bot & CDNA |
WP-reports | |
322 - 336 |
WP reports
Łukasz Ławicki, Arnoud B van den Berg |
Recente meldingen | |
337 - 348 |
Recente meldingen
Roy Slaterus, Vincent van der Spek, Martijn Renders |
DBA-nieuws | |
348 |
DBA-nieuws
Remco Hofland & bestuur Dutch Birding Association |