Ik was die zaterdag met mijn broer en zijn familie in Cambridge. Na een dagje door de stad lopen, van colleges weggejaagd worden en een pint of twee drinken ging hij verder naar bekenden en reed ik met de Liverpool Street Train ("het mooiste aan Cambridge" volgens de Britse komiek Richard Herring) terug naar Harlow, waar ik toen woonde. Maar eens op mijn telefoon kijken of er nog wat in Nederland gezien was...
Met de hierboven al genoemde Henk en Rob had ik in Kazachstan geen Kaspische Plevier kunnen vinden. Ik berekende dat ik na mijn treinreis, fietstocht naar huis en het regelen van de Kanaaltunnel qua promillage wel zou moeten mogen rijden (in Engeland is de grens 0,8 promille). De adrenaline werkte verder uitstekend om wakker te blijven. Ergens midden in de nacht reed ik de trein op; in Calais zag ik nog een jagende Kerkuil.
De boot van 8:30 haalde ik niet, maar daardoor kon ik na aankomst direct doorrijden naar de Pontweg. Helaas zat de plevier ver weg, maar dat mocht de pret niet drukken.
Daarna ging ik nog naar de Amerikaanse Goudplevier: pas mijn tweede – de eerste zag ik op dezelfde dag als de Vlielandse Alpenheggenmus (mijn meest epische twitch vanuit Engeland). Ik had deze soort op 22 oktober ’94 gemist in het slechtste weer waar ik ooit op Texel doorheen gefietst ben ("te slecht gezien in zware regen" zeggen mijn aantekeningen). En ja, die vier Ross' Ganzen moest ik natuurlijk ook zien (ik herinner mij achter Henk aangereden te zijn). De Kaspische Plevier nog een keer bekeken op zijn "oude plek" (nu dichterbij) en terug richting Engeland.
Bij Schiphol moest ik toch een uurtje op een parkeerplaats gaan staan voor ik verder kon... Mijn auto is nog nooit zó goed bekeken bij de Kanaaltunnel als toen ik terugging, haha.
De zaterdag daarop had ik een lift naar de eerste Britse Kroonboszanger (bij Durham) geregeld. Die moest ik afzeggen want ik moest alweer naar Nederland: nu gelukkig zonder nachtritten. Vreugderijke weken!