CDNA Nieuwsberichten

Extra toelichting besluit Indigogors in Amsterdam in maart 1989

27 februari 2025  ·  Thijs Fijen  ·  916 × bekeken

De afgelopen weken is er onder verschillende foto’s op de website van Dutch Birding discussie ontstaan over het besluit om na herroulatie de waarneming van een Indigogors Passerina cyanea in maart 1989 te Amsterdam, Noord-Holland, niet te handhaven (zie hier). De discussie richt zich met name op de communicatie rondom het besluit, en er wordt verondersteld dat er nieuwe informatie naar boven is gekomen. Hieronder geven wij gezien de bijzondere aandacht die dit geval krijgt een extra toelichting op het besluit, en welke informatie ten tijde van de (lange) herroulatie beschikbaar was en is meegenomen in de besluitvorming.

Aanleiding herroulatie

Ten tijde van het beoordelen van een waarneming van een Indigogors in Veenendaal, Utrecht, in 2019 (zie hier), is onder meer gekeken naar de toenmalige patronen van voorkomen in Europa in ruimte en tijd, en leeftijdsverdeling. Daarbij is toen besloten de vogel van Veenendaal op status niet te aanvaarden vanwege de optelsom van zaken die wellicht op een ontsnapte vogel konden duiden, en minder goed pasten bij het patroon van voorkomen dat eerder is te verwachten van wilde vogels. Vanwege de lange doorlooptijd van het geval was de oorspronkelijke aanleiding van de herroulatie niet geheel duidelijk verteld in de meest recente communicaties. Tijdens de beoordeling in 2019 is eveneens gekeken hoe eerdere gevallen van Indigogors in Nederland zijn beoordeeld. Van het eerste geval (Robbenoordbos, Noord-Holland, in juni-juli 1983) zijn stemoverwegingen niet meer in het archief aanwezig, waardoor er geen mogelijkheid is om te weten hoe destijds is omgegaan met de beoordeling van status. Bij de waarneming te Amsterdam in 1989 is de status wél actief bediscussieerd, met grotendeels dezelfde argumenten voor en tegen wildheid die we nu ook vaak in het veld en fora horen (locatie, tijd, leeftijd), maar de staat van het verenkleed en naakte delen zijn destijds niet besproken. De oorspronkelijk toegevoegde scans van dia’s zijn nu zichtbaar gemaakt in Dutchavifauna (foto’s van Sybrand de Bruin). Uiteindelijk is het geval toen aanvaard met vier stemmen vóór (vermoedelijk) wild, en drie stemmen tegen. Opmerkelijk daarbij is dat drie van de vier voor-stemmers een toelichting gaven (de vierde gaf geen toelichting) dat de vogel van Amsterdam wel aanvaard moest worden omdát het Wieringen-geval al aanvaard was. Hoewel zij plusten op status, gaven zij aan dat ze eigenlijk de vogel niet wild achten. Herroulatie (revisie) van gevallen kan gebaseerd worden op een aantal verschillende redenen (zie Handboek CDNA paragraaf 2.13 Revisie). De vogel van Wieringen was met de huidige kennis niet meer met zekerheid een adult (ook benoemd bij stemming over herroulatie), en dat was nieuwe kennis betreffende de waarneming (punt 1). Omdat de besluitvorming niet bekend was voor de vogel van Wieringen, is het onbekend hoe er op status is beoordeeld, met name met betrekking tot het patroon van voorkomen (punt 2 en 4). Voor de vogel van Amsterdam werd sterk op de aanvaarding van de vogel van Wieringen geleund, waardoor herroulatie ook daar gerechtvaardigd was. De stemming voor of tegen herroulatie was niet unaniem, en de discussie ging met name over de definitie van ‘nieuwe informatie’. Uiteindelijk was de meerderheid voor herroulatie.

Herroulatie

De herroulatie van beide gevallen heeft lange tijd parallel gelopen, omdat het hoofdzakelijk ging over het voorkomen van Indigogorzen in Europa. Zoals aangegeven in eerdere communicaties: “Op basis van een combinatie van feiten, namelijk dat het een adulte vogel betrof, de binnenstedelijke locatie, het tamme gedrag en dat het voorkomen op deze breedtegraad in Noord-Amerika op een datum als 10 maart zeer uitzonderlijk (veel noordelijker dan gebruikelijk) zou zijn, was een meerderheid van de commissieleden van mening dat dit voor een soort met een bewezen escaperisico ‘te veel van het slechte’ was en het geval is daarom niet meer aanvaard.” Hieronder nog een extra toelichting over die argumenten, waarbij we ingaan op de kritiek zoals geuit op fora.

De CDNA heeft met hulp van intens speurwerk door Peter de Vries het oorspronkelijke rapport van het Ministery of Agriculture, Fisheries and Food (MAFF) achterhaald waarin wordt gerapporteerd over de import van vogels in het Verenigd Koninkrijk, inclusief herkomst en overleving. Daaruit blijkt dat er in 1988 vanuit Nederland 40 en vanuit België 10 Indigogorzen zijn geïmporteerd in het Verenigd Koninkrijk. Hoewel dit niet direct iets vertelt over de vogel in Amsterdam, toont dit rapport aan dat er destijds een actieve legale kooivogelhandel was, waarbij er aanzienlijke aantallen vogels vanuit Nederland werden geïmporteerd, waaronder dus ook Indigogorzen. De actieve kooivogelhandel is bij eerdere besluiten wel genoemd als reden (zie hier), en de informatie uit dit specifieke rapport was voor de BOURC een van de redenen om de waarneming van een adulte Indigogors in Norfolk, Engeland, in oktober 1988, te plaatsen in categorie E (Changes to the British List (21 Dec 2018) - British Ornithologists' Union). Echter, door de lange looptijd van de herroulatie is dit rapport uit het zicht verdwenen, en is uiteindelijk het bewijs van actieve kooivogelhandel in de communicatie niet genoemd als een van de redenen waarom extra kritisch naar tekenen van ontsnapping gekeken moet worden. Tijdens de beoordeling is dit aspect wel meegewogen.

Volwassen vogels kunnen als dwaalgast opduiken. Echter, de overgrote meerderheid van dwaalgasten zijn jonge vogels. In het geval van Amerikaanse zangvogels is het waarschijnlijker dat jonge vogels verdwalen, bijvoorbeeld omdat zij later in het jaar trekken wanneer de kans op snel overstekende stormen (van Noord-Amerika naar Europa) groter is. Dat patroon is ook te zien in veel van de trans-Atlantische dwaalgasten in Europa. Dat laat onverlet dat er ook volwassen vogels in Europa terecht kunnen komen, of dat jonge vogels tot hun adulte kleed in Europa verblijven. Die kans is echter wezenlijk kleiner, en telt in het geval van de vogel uit Amsterdam op bij argumenten tegen wildheid.

De vogel verbleef op de Anna Hoeve, een oude boerderij op het terrein dat nu het Amsterdam Science Park is. De hoeve zelf staat er nog. Binnenstedelijk is gezien de locatie wellicht een onhandige formulering geweest, maar de Anna Hoeve was in 1989 zeer zeker ook al omringd door de stad Amsterdam (zie Topotijdreis). Ook hier geldt weer dat opduiken in of aan de rand van een stedelijke omgeving op zichzelf geen probleem hoeft te zijn voor een wilde vogel, maar het is niet iets wat je bij een wilde dwaalgast het eerst zou verwachten, en betreft daarmee nog een gewichtje op de schaal.

Tijdens de herroulatie van deze twee gevallen heeft de CDNA een overzicht gemaakt van gevallen in Europa (zie hier). Hierbij is belangrijk om te vermelden dat hier specifiek naar Indigogorzen is gekeken, omdat bijvoorbeeld Witkeelgorzen Zonotrichia albicollis en Grijze Junco’s Junco hyemalis een duidelijk ander seizoenspatroon laten zien. Uit het gemaakte overzicht blijkt dat Indigogors zeker op het vasteland van Europa een zeer zeldzame soort is, en dat er een groot contrast is met het voorkomen op de Azoren. Met name voorjaarsgevallen waren zeer zeldzaam, met slechts twee aanvaarde gevallen (Azoren en Brittannië, beide in mei). Daar is in mei 2024 verandering in gekomen door een mini-influx met een drietal Europese gevallen (Brittannië, Denemarken en IJsland), alle van jonge vogels. In de periode december-april is er géén geval bekend in Europa. Ook zijn er enkele gevallen uit juni , alle op locaties ver in het binnenland van Europa (Litouwen, Polen, Rusland en Servië; zie hier). Bij zeldzame trans-Atlantische zangvogels moeten dit soort ver oostelijke waarnemingslocaties uiteraard ook mogelijk worden geacht, maar dan zou het logischer zijn dat er ook waarnemingen elders in Europa zijn, zoals bijvoorbeeld bij een recente Grijze Junco in het oosten van Polen. Deze waarnemingen van Indigogorzen in juni in het binnenland zijn daarom wellicht beter te verklaren als escapes dan als dwaalgasten. De vogel van Amsterdam valt dus geheel buiten het bekende seizoenpatroon van Indigogors in Europese context.

In de toelichting werd genoemd dat het voorkomen op de breedtegraad van Nederland in deze tijd van het jaar in Noord-Amerika zeer uitzonderlijk is. Het is en was de CDNA bekend dat het klimaat in Noord-Amerika wezenlijk verschilt van dat in Europa (dit wordt genoemd in verschillende stemtoelichtingen). Dat laat onverlet dat de soort normaal gesproken overwintert in Centraal-Amerika, en zowel het klimaat als de breedtegraad niet overeenkomen met de waarneming in Amsterdam. Uiteraard zijn er ook winterwaarnemingen op hogere breedten, maar dat betreft niet het standaardpatroon. Dit argument was vooral bedoeld om duidelijk te maken dat hoewel er nog geen echt patroon van waarnemingen bestaat in Europa, het op basis van de trekecologie ook niet te verwachten is dat een maart-geval past bij een te verwachten patroon van wilde vogels.

Het gedrag van de vogel wordt door verschillende bronnen beschreven. Sommigen geven aan dat de vogel zich net zo gedroeg als de andere vogels op de voedertafel, terwijl anderen beschrijven dat de vogel tot op korte afstand benaderbaar was. De beschikbare foto’s van de vogel laten in ieder geval zien dat de vogel soms tot op korte afstand van de waarnemers zichtbaar was. Op zich zijn tamheid of benaderbaarheid van een vogel en het verblijf in een tuin geen directe aanwijzingen voor een escape, maar in de opstapeling van aspecten speelden ook deze punten een rol bij de stemming over de status.

De kritiek op het besluit richt zich op elk van deze individuele punten afzonderlijk, met voorbeelden waaruit zou moeten blijken dat het ‘dus wel kan voor een wilde vogel’. Zoals hierboven uitgelegd is de CDNA ook niet van mening dat de vogel niet wild kan zijn, maar wel dat de kans dat het geval een wilde dwaalgast betrof klein geacht moet worden, bezien vanuit de ecologie van de soort (inclusief het afdwalen zelf). De optelsom van deze bijzonderheden (adulte vogel in het vroege voorjaar in een stedelijke omgeving, zonder precedent in Europa) werd door commissie echter beoordeeld als ‘te veel van het slechte’ om de vogel te aanvaarden als (ogenschijnlijk) wild, in de wetenschap dat er ook vogels in gevangenschap werden gehouden en af en toe ontsnapten. Ook dit besluit was zelfs na drie stemrondes nog niet unaniem, en het toont ook aan hoe lastig deze besluiten zijn. De discussie en de patronen aangehaald met voorbeelden zijn alle meegewogen in de herroulatie, en dus is er nu volgens de CDNA geen aanleiding het geval opnieuw te beoordelen.

De CDNA staat altijd open voor kritische feedback en nieuwe of wijzigende inzichten. Het staat waarnemers dus vrij om een verzoek tot herroulatie in te dienen. Een dergelijk verzoek wordt altijd in twee stappen behandeld: eerst een stemronde om te bepalen of de argumenten voor herroulatie voldoende zwaarwegend zijn (besluit bij meerderheid) en, zo ja, een tweede stemronde over het geval zelf (bij meerderheid op status, maximaal één tegenstem op determinatie of geen tegenstem bij een nieuw taxon voor Nederland).

Thijs Fijen

Feedback?